En dan hier een woordje uitleg over "het oor van Zurburan"
Maar alleen voor de monnikskop zou ik deze CD al aanschaffen

Het is altijd een gewaagde onderneming, om een klankbeeld trachten te construeren bij schilderijen. Om trachten door te dringen tot de denkwereld en de visuele wereld van een schilder. Al mag die ook zo geprofileerd zijn als die van de Spaanse barokschilder Francisco de Zurbarán.
De cd die Bozar uitbracht bij de tentoonstelling Zurbaran heet ‘La oreja de Zurbaran', het oor van Zurbaran. Kijken naar die schilderijen is trachten binnen te dringen in de vreemde wereld van de extase. In die van de contrareformatie. De strijd van het katholicisme tegen het protestantisme in Spanje. Al hadden ze daar wel niet veel last van protestanten, maar vermeende ketters genoeg. Dat rechte in de leer, de Inquisitie typeerde het Spaanse katholicisme in de zeventiende eeuw. Het felle emotionele Spaanse bestond eeuwen voor de flamenco ook al. Het neigde naar het mystieke. Met twee boegbeelden: Teresa van Avila en de heilige Johannes van het kruis.
Bij mystiek denken we dan aan dat fantastische super barokke beeldhouwwerk van Bernini waarbij een engel de heilige Teresa, de patrones van Spanje, met een lans doorboort. De uitdrukking van haar gezicht is puur extase. “De hevige pijn die ik daarbij voelde, deed me zachtjes kreunen. Toch was die onuitsprekelijke pijn buitengewoon zoet en wilde ik dat er geen einde aan kwam” beschrijft ze zelf dat visioen.
Maar er is een andere Teresa, die van de uitspraak: “God is te vinden tussen de potten en de pannen.” Het goddelijke in het ordinaire alledaagse. En met dat beeld zitten we dicht bij Zurbaran. Een barokschilder, maar één waarvan de lijnen zo strak zijn, een gewone monnik, een schaapje, een heilige Franciscus. Op het eerste gezicht gewone onderwerpen. Maar het mystieke zit in de half verborgen gezichten. Een blik. Je moet de boodschap gaan zoeken bijna buiten het beeld. God in de potten en pannen. Twee extremen combineren.
En dat gebeurt hier ook in de muziek die Paul van Nevel maakt. Hij koos muziek uit een vrij onbekende periode van de Spaanse muziek. Barea, de Salazar, de Pontac, de Vequedano, de Ambiela waren in hun tijd gewichtige muzikanten, tegenwoordig helemaal vergeten. Ze maakten muziek die op het eerste gezicht muziek die voor hun tijd in Europees perspectief meestal redelijk ouderwets is. Die nog sterk aanleunt bij de muziek van de Vlaamse polyfonisten van de eeuw daarvoor. Die vecht voor meer expressie, waar de klanken soms fel Spaans dissonant zijn. Soms al met de rijkelijke Venetiaanse dubbelkorigheid.
Alleen in de wereldlijke muziek gaat het er minder verheven, meer ontspannen aan toe. Maar in zijn geheel blijft het klinken als van Nevel. Zeer sober, streng a capella. Je hoort het korreligheid van elke stem. Hij probeert niet de klanken van zijn zangers te laten ‘versmelten’, bij van Nevel haal je de individuele stemmen er uit. Het zijn individuen die samenwerken. Die niet opgaan in het geheel.
Dat klankbeeld van sobere eenvoud en ongepolijste klanken is gecombineerd met een smeulende onuitgesproken onderliggende kracht, een vermoede waarheid die wonderwel past bij die bevreemdende schilderijen van Zurbaran. De sensualiteit ligt in de nuance, ze ligt er niet boven op. Zou bijvoorbeeld een Jordi Savall deze muziek opgenomen hebben, ze zou heel anders geklonken hebben. Ze zou misschien er veel frivoler, rijker gedecoreerd uitkomen. Daarom is de keuze voor van Nevel in deze context zeer relevant. Het is een cd die een mentaliteit van een vergeten en mysterieus tijdperk laat vermoeden.
